Knobbelzwaan

Beschrijving van de knobbelzwaan

Leefgebied

De knobbelzwaan komt van oorsprong in het noorden van centraal Europa, het zuiden van Scandinavië en het gebied rond de Zwarte Zee voor. Verder naar het oosten was hij tot in Noord-China te vinden.

In West-Europa is de knobbelzwaan de talrijkst voorkomende zwaan. In de meeste gebieden van Noordelijk Europa (Zuid-Scandinavië, Denemarken, Oost-Pruisen) tot oostelijk Azië, over de Donaulanden, Zuidoost-Europa en Midden- en Zuid-Rusland leven halftamme parkvogels en hun verwilderde nakomelingen. 

Uiterlijk

Deze vogels zijn 145-160 cm groot en kunnen een spanwijdte van 2,30 meter bereiken en 10-13 kg wegen. Daarmee zijn ze de grootste watervogels en behoren ze tot de zwaarst vliegende vogel. 

Ze zijn wit en ze hebben een oranjerode snavel. Hun kop en hals hebben een gele schijn. De onbevederde stukken huid aan de snavelwortel, om het oog en onder de voorhoofdsknobbel zijn zwart. Die voorhoofdsknobbel is bij mannetjes heel opvallend. Ook hun poten zijn zwart.

Hun ruglijn is sterk gebogen. Ze houden hun hals altijd in een sierlijke S-vorm. Die hals heeft het grootste aantal halswervels van alle vogels. Ze houden hun kop altijd iets omlaag gebogen. Hun snavel is relatief breed. Mannetjes en vrouwtjes zijn volledig gelijk, alleen hebben de mannetjes in de lente een veel meer gezwollen knobbel en hun snavel is dan ook veel roder. Mannetjes hebben ook een zwaardere nek.

Voortbeweging

Om op te kunnen stijgen gebruikt de zwaan het wateroppervlak van een plas of sloot. Het opstijgen is een explosie van activiteit en vergt de zwaan veel energie. Net als de albatros rent de zwaan met zijn korte poten zo snel als hij kan over het wateroppervlak, terwijl hij zeer snel met zijn vleugels slaat. Naarmate de vleugels meer lift krijgen, komt de vogel hoger uit het water. Hij rent nog steeds, waarbij de poten met zwemvliezen duidelijk wervelingen in het water achterlaten, tot ze ten slotte alle contact met het water verliezen.

De zwaan brengt zijn poten onder zijn staartveren, zoals een vliegtuig zijn landingsgestel intrekt en verheft zich tenslotte in de lucht. Ze vliegen in één lijn, de lange halzen vooruitgestrekt en met krachtige vleugelslagen. Als ze eenmaal in de lucht zijn, maken hun vleugels een duidelijk, laag zingend geluid. De knobbelzwaan is zo groot dat hij niet in staat is langzaam te vliegen, zonder uit evenwicht te raken en te vallen.

Een zwaan landt vrijwel nooit op het droge, maar komt neer op een leeg wateroppervlak. Bij het landen heeft een zwaan nog steeds een grote snelheid, om af te remmen strekt een zwaan zijn poten naar voren, zodat het water de snelheid van de zwaan vermindert. Wanneer de zwaan vrijwel stil staat, vouwt een zwaan zijn vleugels op, schudt ze uit en vervolgt met gekromde nek en iets opgeheven staart zwemmend zijn weg.

Bij het zwemmen leggen zwanen af en toe de poten op hun rug. Als knobbelzwanen zwemmen wijzen ze met hun snavel naar beneden, dit in tegenstelling tot vele andere zwanen, die de snavel horizontaal houden.

Op het land vertonen zwanen een lompe, waggelende gang.

Wetenswaardigheden

Met hun lange nek kunnen ze ver onder water reiken. Ze maken gorgelende en blazende geluiden, al zijn die niet vaak te horen. Als je hen stoort op hun nest, sissen of knorren ze woedend.

Voedsel in de natuur

Hij leeft voornamelijk van waterplanten waar hij met zijn lange hals naar grondelt, maar hij eet ook gras. Ze duiken nooit zo ver dat ze volledig onder water zijn. Ze hebben een brede snavel om de waterplanten gemakkelijk af te kunnen trekken. Om die reden hebben ze ook zo’n lange hals, die ze gemakkelijk kunnen buigen. Soms zijn alleen hun staart en hun achterpoten te zien, als ze op hun kop staan en met hun poten trappelen om de diepste planten op te vissen.

Gedrag

Ze beschermen hun territorium, dat heel groot kan zijn, zo goed als ze kunnen. Zeker als ze aan het broeden zijn, wordt het nest met snavel en tand verdedigd. Hun dreighouding is echt imposant. Ze buigen hun hals naar achteren en bollen hun vleugels om uiteindelijk met een flinke ‘boeggolf’ naar hun indringer te zwemmen. Ze zijn agressief tegenover alle soorten watervogels, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de kleinere soorten.

Buiten het broedseizoen vormen ze echter af en toe wel groepen met de kleine en de wilde zwaan. In natuurterreinen wordt de komst van een paartje knobbelzwanen niet onverdeeld gunstig onthaald. Waterplanten worden vaak overmatig begrazen en bij de verdediging van jongen en territorium leggen de zwanen een grote agressiviteit aan de dag. Meer op prijs gestelde soorten zoals de dodaars kunnen zich dan ook genoodzaakt zien rustiger plekjes op te zoeken.

’s Winters groepen ze samen langs beschutte zeekusten, riviermondingen en op meren. Noordoostelijke populaties trekken van november tot april naar het zuiden en het westen. In de zomer komt tegenwoordig een toenemend aantal broedgevallen voor. Na de broedtijd leven ze vaak in grote groepen.

Vaak wordt gezegd dat zwanen paartjes zijn voor het leven. Niets is minder waar. Sommige zwanen hebben zelfs vier verschillende partners of gaan zelfs “scheiden” van hun partner om met een ander verder te gaan. Zwanenpaartjes die al jaren bij elkaar zijn, zijn succesvoller met broeden dan zwanen die niet bij elkaar horen of elkaar nog maar net kennen.

Voortplanting in de natuur

Ze nestelen op de grond, dicht bij de waterrand van moerasgebieden en weinig stromende waters en in steden. Hun nest is een groot bouwsel van plantenmateriaal: riet en waterplanten, met een holte in het midden. 

Een paartje knobbelzwanen broedt gezamenlijk de 5 tot 8 ovale eieren van ongeveer 11 cm uit. In het begin van de broedtijd zijn de eieren nog mat en grijsgroen, maar na een paar weken worden ze glanzend en bruinig. Het wijfje sist luid naar alles wat te dicht in de buurt komt. Als haar waarschuwingen in de wind worden geslagen valt ze aan. Haar sterke snavel en vleugels zijn geduchte wapens. Na ongeveer 35 dagen komen bruine jongen uit de eieren gekropen. Ze blijven maar één dag op het nest. De vader gaat met de eerstgeboren jongen zwemmen, terwijl het vrouwtje de overgebleven eieren uitbroedt.

De jongen blijven een heel jaar lang bij hun ouders en kunnen na 4–5 maanden vliegen. Voor vogels is dat heel erg lang. De ouders dragen hun jongen, zoals bij futen, af en toe op de rug. Wanneer ze het verenkleed van een volwassen zwaan krijgen, verjagen de ouders hun jongen.

Volgroeide jonge vogels hebben eerst een lichtbruin kleed, nog bruiner dan de jongen van de wilde zwaan, dat, naarmate ze ouder worden, witter wordt. Ze missen de knobbel en hun snavel en poten zijn nog donkergrijs. Later worden die roze-grijs en vervolgens krijgt hij de oranjerode kleur van de volwassen snavel. In het derde jaar zijn de vogels echt volwassen. Daarna vormen de jonge vogels af en toe grote groepen. 

Bronnen

Cygnus olor

NaamKnobbelzwaan
KlasseAves (vogels)
OrdeAnseriformes (Eendvogels)
FamilieAnatidae (Eenden, ganzen en zwanen)
GeslachtCygnus
SoortCygnus olor
Grootte man144 – 158 cm
Grootte vrouw144 – 158 cm
Spanwijdte200 – 250 cm
Gewicht man7.6 – 14.3 kg
Gewicht vrouw7.6 – 14.3 kg
PaartijdMaart – april
Broedinterval1 x per jaar
Broedtijd36 – 38 dagen
NestGroot bouwsel van riet en waterplanten, met een holte in het midden
GeboorteApril – mei
Gewicht eieren
Aantal eieren5 – 12 eieren, gemiddeld 6
Uitvliegen60 dagen
Geslachtsrijp man3 jaar
Geslachtsrijp vrouw3 jaar
LevensduurTot 19 jaar in de natuur
Voeding in de natuurWaterplanten, waterinsecten, vis, kikkers
Voeding in de dierentuinAnseres 3, Anseres floating, Eendengraan
LeefgebiedBroeden in Engeland, Noord en Centraal-Europa en Noord-Azië. Overwinteren in Noord-Afrika en in delen van Azië. Worden gezien in meren en vijvers.
Groep/solitairBroedpartners blijven dikwijls hun hele volwassen leven bij elkaar
Fokprogramma
CITES
IUCNNiet bedreigd (LC)


Ontdek meer van zoo-dieren.nl

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Scroll naar boven