Laatvlieger

Beschrijving van de laatvlieger

Leefgebied

De laatvlieger is wijd verspreid in het Palearctisch gebied van de kusten van de Atlantische tot de Grote Oceaan, langs de Middellandse Zee van Portugal tot oostwaarts Turkije, en komt op kleine schaal voor in Noord-Afrika. Noordelijk komt hij voor tot ongeveer 57 graden noorderbreedte in Denemarken en zuidwestelijk tot Noord-Afrika (Marocco, Algerije, Tunesië en West-Libië) en oostelijk tot in de noordelijke delen van het Indiase subcontinent en Zuidoost-Azië. In het Midden-Oosten komt hij voor in Syrië en Libanon. Waarnemingen van de Canarische Eilanden (Lanzarote) verwijzen naar een enkele dwaalgast die kort na aankomst stierf. Hij leeft van zeeniveau tot 1440 m hoogte in de Alpen.

Ze leven in een verscheidenheid van habitats waaronder halfwoestijnen, gematigde en subtropische droge bossen, mediterrane struikgewassen, landbouwgronden en voorstedelijke gebieden. Favoriete foerageergebieden zijn graslanden, parklandschappen, open bosranden, hoge heggen, tuinen en beboste gebieden. De meeste zomerkolonies (vrouwtjes) zijn te vinden in gebouwen en af en toe in boomholtes en rotsspleten. In de winter nestelen ze alleen of in kleine aantallen in gebouwen en rotsspleten, of in Noord-Centraal Europa vaak in ondergrondse ruimtes. De overwinteringsplaatsen zijn meestal redelijk koude, droge plekken. Tijdens de zomer leven de mannetjes solitair of komen ze in kleine groepjes voor. Ze leven alleen in de lente en de herfst samen met de vrouwtjes.

Uiterlijk

Laatvliegers zijn vrij grote Europees-Aziatische vleermuizen met vrij grote oren van 14 tot 22 mm. De kop-romplengte bedraagt 58 tot 82 millimeter en de staartlengte 46 tot 54 millimeter. De spanwijdte is 31 tot 38 centimeter en ze wegen 15 tot 30 gram. Ze hebben een lange vacht en de rug is rookbruin van kleur, terwijl de buik lichter en geelbruin is. De neus en de driehoekige oren zwart zijn en de vleugelmembranen zijn donker zwart of bruin. Jonge exemplaren zijn donkerder van kleur dan volwassenen. 

Voortbeweging

Deze soort is gemakkelijk te identificeren tijdens de vlucht, omdat de brede vleugels en de langzame, goed manoeuvreerbare klappende vlucht afgewisseld worden met korte glijders. De vlucht is dan ook langzaam en fladderend, met steile duiken. De laatvlieger vliegt tijdens de jacht zelden verder dan twee kilometer ver. Het zijn standvleermuizen en de afstanden tussen zomer- en winterverblijf zijn vrij klein, maximaal 50 km.

Wetenswaardigheden

Vleermuizen zijn de enige echte vliegende zoogdieren. Het zijn meestal insecteneters en in tegenstelling tot populaire misvattingen zijn ze niet blind; velen kunnen heel goed zien. Ze gebruiken ‘echolocatie’ om zich ’s nachts te oriënteren. Vleermuizen stoten geluidssignalen uit die zulke hoge frequenties hebben dat ze het gehoorbereik van de mens te boven gaan. Ze luisteren vervolgens naar en interpreteren de echo’s die teruggekaatst worden van objecten om hen heen, waaronder prooien, waardoor ze een ‘geluidsbeeld’ van hun omgeving kunnen opbouwen.

Voedsel in de natuur

Ze jagen tot tien meter boven de grond, langs opstaande elementen als heggen, bomen, lantaarnpalen en huizen. Ook vliegen ze graag in tuinen en langs bosranden. Vroeg in het jaar jagen ze op muggen, vliegen en motten, maar later in het jaar vangen ze ook grotere insecten, als meikevers en grote motten. Meestal vangen en eten ze de insecten in de lucht. Soms jagen ze in groepjes.

Gedrag

Laatvliegers zijn nachtdieren die gebruik maken van echolocatie met een bereik van 15-65 kHz, maar meestal is het niet meer dan 25-30 kHz. Ze komen in de vroege schemering, een kwartier tot twintig minuten na zonsondergang, tevoorschijn, meestal wanneer het nog redelijk licht is, en jagen voornamelijk op kevers zoals meikevers, mestkevers, vliegen en motten. De hele kolonie vliegt dan rond dezelfde tijd uit; na ongeveer tien minuten is het grootste gedeelte uitgevlogen. Vroeg in het jaar zijn de laatvliegers al na een halfuurtje terug, later in het jaar vliegen ze langer uit. Ook vliegen ze een tweede keer uit. Bij terugkeer cirkelt de laatvlieger eerst rond het verblijf voor hij naar binnen vliegt.

Mannetjes verblijven zomers in gebouwen, onder daken, en in vogelhuisjes en in vleermuiskasten. Meestal leven ze solitair of in kleine groepjes. De winterslaap duurt van oktober tot maart, april. Als de temperatuur hoog genoeg is, jaagt de soort ook ’s winters. 

Voortplanting

De paartijd begint in augustus en duurt tot oktober. Er is zeer weinig bekend over het paargedrag van laatvliegers. De bevruchting is vertraagd en de vrouwtjes slaan het sperma intern op tijdens de winterslaap tot het voorjaar. Kraamkolonies die meestal bestaan uit 10-50 vrouwtjes, beginnen zich in mei te vormen. De vrouwtjes trekken in april en mei naar de kraamkamers. Deze bevinden zich voornamelijk in gebouwen, in holle muren of houtstapels. Een enkele keer zijn ze ook in bomen te vinden. Een kraamkamer bestaat uit tien tot vijftig vleermuizen. In Zuid-Engeland is een kolonie van tweehonderd vrouwtjes aangetroffen. De kraamkolonies worden soms gedeeld met dwergvleermuis en grootoorvleermuis, een enkele keer ook met franjestaart, baardvleermuis en rosse vleermuis. 

Er wordt slechts één jong geboren, meestal begin juli. Als de kolonie tijdens de eerste paar dagen van zijn leven wordt gestoord, brengt de moeder het jong naar een nieuwe locatie. De jongen zijn blind en wegen bij de geboorte 5,2 tot 6,2 gram. Na drie tot vier dagen gaan de ogen open. Binnen drie weken maken de jongen hun eerste vlucht, en na zes weken jagen ze zelf op voedsel. Ze worden rond die tijd (6 tot 7 weken) gespeend.

Laatvliegers kunnen tot 19 jaar oud worden.

Bedreiging 

In sommige gebieden hebben laatvliegers te maken met verlies van leefgebied en verstoring en vernietiging van kolonies in huizen. De daling van de populatie in Oostenrijk kan te maken hebben met een vermindering van voedsel als gevolg van een grootschalige bestrijding van muggen.

De soort is een gastheer van het aan rabiës verwante virus EBLV1. Er is toenemende belangstelling voor het risico voor de mens en de mogelijke epidemische gevolgen van dit virus wat een effect zou kunnen hebben op het publieke imago van deze huisafhankelijke vleermuis.

Laatvliegers worden in de meeste landen beschermd door nationale wetgevingen. In delen van het verspreidingsgebied zijn ook internationale wettelijke verplichtingen van kracht voor de bescherming door het Verdrag van Bonn (Eurobats) en het Verdrag van Bern. Ze zijn opgenomen in bijlage IV van de EU-habitat en soortrichtlijn en er is enige bescherming van habitats via Natura 2000. Er zijn geen specifieke beschermingsmaatregelen bekend in Noord-Afrika of Zuid-Azië.

Bronnen:

Eptesicus serotinus

NaamLaatvlieger
KlasseMammalia (Zoogdieren)
OrdeChiroptera (Vleermuizen)
FamilieVespertilionidae (Gladneuzen)
GeslachtEptesicus (Laatvliegers)
SoortEptesicus serotinus
Kop-romplengte 58 – 82 cm 
Spanwijdte31 – 38 cm 
Gewicht 15 – 30 gram 
ParingsintervalJaarlijks 
PaartijdAugustus – oktober
NestIn gebouwen, holle muren of houtstapels
Draagtijd
GeboorteJuli -augustus 
Aantal jongen1 jong 
Geboortegewicht5.2 – 6.2 gram 
Spenen5 – 7 weken 
Geslachtsrijp1 jaar 
Levensduur19 jaar
Voeding in de natuurGrotere kevers, motten en vliegen. 
LeefgebiedPalearctisch gebied
Groep/solitairKolonies
Fokprogramma
CITES
EU Listing
IUCNNiet bedreigd (LC)  


Ontdek meer van zoo-dieren.nl

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Scroll naar boven