Beschrijving van de sneeuwpanter
Leefgebied
De sneeuwpanter leeft in een uitgestrekt geografisch gebied van ongeveer 2,3 miljoen vierkante kilometer en komt wijdverspreid, maar dunbevolkt voor in de hoge berggebieden van Centraal-Azië. Dit omvat het gehele Himalaya gebergte, evenals gebieden in Bhutan, Nepal en het Siberische deel van Rusland.
Ze zijn overal te vinden in het gebied van het Himalayagebergte tot in Zuid- en West-Mongolië en Zuid-Rusland, maar 60% leeft in China, met name in de autonome regio’s Xinjiang en Tibet, evenals in de provincies Sichuan, Qinghai en Gansu.
Sneeuwpanters hebben een voorkeur voor steile, door rotsen onderbroken gebieden, vooral op of dichtbij randen van verhogingen in het landschap en dichtbij natuurlijke vegetatie. Overdag rusten ze bij voorkeur op kliffen en grote richels. Ze leven in alpine en sub-alpine zones op een hoogte van 900 tot 5500 meter of hoger, maar voornamelijk op een hoogte tussen de 3000 en 4500 meter. In de winter migreren ze soms naar lagere hoogten van 900 tot 2500 meter, waarbij ze hun favoriete prooien volgen. Sneeuwpanters mijden over het algemeen dichte bebossing en akkers, maar komen soms voor in open naaldbossen, alsmede droge en halfdroge struikgewasgebieden, graslanden, alpenweiden en dorre gebieden.
Uiterlijk
De kop-romplengte van volwassen sneeuwpanters bedraagt 100 tot 130 cm en de schouderhoogte is ongeveer 60 cm. De staartlengte bedraagt 80 tot 100 cm, wat ongeveer 75% tot 90% van de lichaamslengte bedraagt. Deze extreem lange staart wordt vooral gebruikt om het evenwicht te bewaren in het steile en rotsachtige terrein waarin ze wonen, maar kan ook worden gebruikt om de ledematen, de neus en de bek te bedekken tijdens het barre winterweer. In het algemeen wegen volwassen dieren 25 tot 75 kg met een gemiddeld gewicht van 35 tot 45 kg. Er zijn geen uiterlijke verschillen tussen mannetjes en vrouwtjes waarneembaar maar mannetjes zijn over het algemeen iets groter dan vrouwtjes.
De kleur van de vacht varieert van lichtgrijs tot crèmegeel maar de buik is wit. Het hele lichaam is bedekt met grijszwarte vlekken en rozetten. De rozetten zijn grote ringen rondom kleinere vlekken en deze komen alleen voor op het lichaam en de staart. De egale vlekken zitten op de kop, de nek en de onderste ledematen. Jonge sneeuwpanters hebben zwarte lengtestrepen over het midden van de rug die van de van de kop tot de staart lopen. Wanneer ze groeien en volwassen worden, vallen deze strepen uiteen in twee lengterijen langwerpige ringen die over het midden van de rug lopen.
Sneeuwpanters hebben een lange en dikke vacht en ruien tweemaal per jaar. In de winter is de vacht langer en dikker. ’s Zomers is de vachtlengte ongeveer 2,5 cm aan de flanken en ongeveer 5 cm op de buik en de staart. ’s Winters is de lengte van de vacht ongeveer 5 cm op de flanken, 3 tot 5,5 cm op de rug, 6 cm op de staart en tot 12 cm op de buik. Naast de dikke vacht hebben ze kleine ronde oren die zorgen voor minder warmteverlies in de koude, bergachtige omgevingen waarin ze leven. In vergelijking met andere nauw verwante katten hebben sneeuwpanters veel grotere neusholtes en een kleinere en bredere kop in verhouding tot hun lichaamsgrootte.
De vacht van de welpen is wolliger en donkerder dan die van de volwassen dieren, met minder duidelijke vlekken.
Voortbeweging
Kenmerkend voor sneeuwpanters is de extreme grootte van hun poten in vergelijking met andere katachtigen. Door deze grote poten kunnen ze goed over sneeuw lopen. De voorpoten zijn iets groter dan de achterpoten. De voetzool heeft een lengte van 9 tot 10 cm en een breedte van 7 tot 8 cm. Sneeuwpanters hebben ook relatief lange achterpoten. Dankzij deze aanpassing beschikken ze in hun ruige leefgebied over een grotere wendbaarheid en kunnen ze beter springen. Ze kunnen tevens goed klimmen.
Wetenswaardigheden
- Sneeuwpanters hebben grote poten waarmee ze goed over de sneeuw kunnen lopen. Deze fungeren als een soort sneeuwschoenen.
- Sneeuwpanters hebben ook relatief lange achterpoten. waardoor ze wendbaar zijn en erg goed kunnen springen wat goed van pas komt in de rotsachtige gebieden waarin ze leven.
Voedsel in de natuur
Sneeuwpanters zijn vleeseters die actief op hun prooi jagen. Het zijn opportunistische roofdieren die elke vorm van vlees en prooi eten om ervoor te zorgen dat ze voldoen aan hun totale energiebehoefte. Ze zijn in staat om dieren te doden die meer dan drie tot vier keer hun eigen gewicht hebben, maar in tijden van nood jagen ze ook op kleine prooien.
De voornaamste prooien van sneeuwpanters zijn blauwschapen. Andere prooien zijn steenbokken, schroefhoorngeiten, argali’s, moeflons, Himalayathargeiten, Sumatraanse bosgemzen, gorals, Himalayamuskusherten, wilde zwijnen, Tibetaanse antilopen, Tibetaanse gazellen, kropgazellen, Aziatische wilde ezels en jaks. Kleinere prooien zijn marmotten, hazen, fluithazen, woelmuizen, muizen en vogels.
Als gevolg van overbejaging door de mens zijn populatie van wilde hoefdieren in bepaalde gebieden uitgeput en richten sneeuwpanters zich op binnenlandse vee.
Gedrag
Sneeuwpanters zijn voornamelijk schemerdieren, wat inhoud dat ze meestal tijdens zonsopgang en zonsondergang actief zijn. Ze zijn zeer mobiel en verplaatsen zich dagelijks van de van de ene naar de andere locatie en wisselen meerdere keren per dag van slaapplaats. Ze rusten bij voorkeur op een verhoogde plek in het landschap. In het algemeen blijven sneeuwpanters enkele weken in een bepaald deel van hun territorium voordat ze weer naar een ander deel trekken. In het westen van Nepal, in een gebied met een hoge prooi dichtheid, is de gemiddelde grootte van een territorium van een sneeuwpanter 12 tot 39 km2.
Sneeuwpanters zijn solitair maar vormen paartjes tijdens de paartijd en delen ook elkaars territoria. Sneeuwpanters die een territorium delen blijven op een afstand van ongeveer 2 kilometer van elkaar. Ze mijden elkaar actief door het markeren van hun looppaden met krabsporen, uitwerpselen en prikkelende geursporen die details over het geslacht en de vruchtbaarheid prijsgeven. Mannetjes zijn intolerant ten opzichte van andere mannetjes, wat erop wijst dat ze territoriaal zijn.
Tijdens de jacht achtervolgen ze bij voorkeur een prooi om deze dan vanuit een hinderlaag van boven aan te vallen. Hierbij maken ze gebruik van het rotsachtige terrein en de struikachtige vegetatie om zich te verstoppen.
In tegenstelling tot andere grote katachtigen, brullen sneeuwpanters niet. In plaats daarvan laten ze een hoog gemiauw horen, vooral vrouwtjes wanneer deze bronstig zijn. Met deze roep waarschuwen ze, meestal laat in de avond, de mannetjes. Een andere soort geluid is een niet-agressief puffen door de neusgaten. Dit geluid wordt gemaakt wanneer een andere sneeuwpanter nadert en kan worden gezien als een vorm van begroeting.
Ook de lange staart wordt ook gebruikt bij de communicatie en kan onder andere de stemming aangeven. Sneeuwpanters maken ook gebruik van fysiek contact om te communiceren en wrijven met hun kop en hals tegen een sociale partner om aan te geven dat ze vriendschappelijk gezind zijn.
Een andere manier van sneeuwpanters om te communiceren zijn gezichtsuitdrukkingen. Wanneer ze defensief zijn doen ze hun bek wijd open en doen ze hun lippen omhoog om de hoektanden te ontbloten. Wanneer ze opgewonden zijn doen ze hun bek ook open maar laten ze hun hoektanden niet laten zien en rimpelen ze hun lippen en neus afhankelijk van de intensiteit van de opgewonden staat.
Sneeuwpanters communiceren ook met behulp van geuren en andere chemicaliën. Het markerende gedrag van sneeuwpanters is vrij uitgebreid en omvat schrapen, urine sproeien, met de kop wrijven en zelfs het maken van krabsporen op stammen van bomen. Tijdens het paarseizoen komt dit gedrag vaker voor. Ze markeren specifieke bomen of andere objecten langs hun pad om ervoor te zorgen dat andere sneeuwpanters zich niet in hun omgeving wagen.
Predatie
Sneeuwpanters hebben weinig andere natuurlijke vijanden dan de mens. Echter, bij toenemende concurrente tussen luipaarden (panthera pardus) en sneeuwpanters worden deze wel door elkaar gedood. Volwassen sneeuwpanters zijn ook potentiële predatoren van de welpen.
Voortplanting in de natuur
Sneeuwpanters zijn solitaire dieren die alleen in de paartijd paartjes vormen. Vanwege de lange tijd die besteedt wordt aan het grootbrengen van de jongen paren de vrouwtjes om de twee jaar. In het wild hebben mannetjes meerdere vrouwtjes, maar van sommige sneeuwpanters is bekend dat ze in gevangenschap monogaam zijn geworden.
De voortplanting van in het wild levende sneeuwpanters is sterk seizoensgebonden en vindt laat in de winter plaats van januari tot maart. Vrouwtjes die vruchtbaar zijn laten voortdurend een jankend geluid horen om mannetjes aan te trekken. In deze periode is er ook een aanzienlijke toename in het verzorgen van de vacht en het maken van puffende geluiden door vrouwtjes.
Het vrouwtje presenteert zich aan het mannetje door haar staart omhoog te doen en voor hem te gaan lopen, zodat haar anale gebied duidelijk zichtbaar is. Sneeuwpanters copuleren zowel in buik/rug als rug/rug houding en het mannetje grijpt dan meestal de vacht op de nek van het vrouwtje vast.
Het succes van de voortplanting is groter in gebieden waar vrouwtjes afgelegen holen kunnen vinden en er een grote overvloed aan prooien is. Voor de veiligheid van de jongen is het absoluut noodzakelijk dat deze holen ontoegankelijk en beschut zijn om ze voor andere carnivoren te kunnen verbergen, terwijl de moeder op zoek is naar voedsel.
De draagtijd is ongeveer 90 tot 105 dagen en de jongen worden ergens tussen april en juni geboren. Over het algemeen bestaat het nest uit 2 tot 3 welpen, maar in zeldzame gevallen kan dit variëren van 1 tot 5 welpen. Ze worden geboren in een rotsachtige schuilplaats waar de moeder een warm nest maakt van vacht uit haar onderbuik. Bij de geboorte wegen de welpen gemiddeld 475 gram en zijn ze ongeveer 40 cm lang. Na een week of twee gaan de oogjes open.
Na ongeveer drie maanden beginnen de welpen hun moeder te volgen om primaire overlevingsvaardigheden zoals het jagen te leren. Na vijf maanden worden de jongen gespeend maar wanneer ze twee maanden oud zijn beginnen ze ook vast voedsel te eten. Het eerste jaar van hun leven zijn sneeuwpanters afhankelijk van hun moeder die verantwoordelijk is voor het aanleveren van voedsel en bescherming.
Vrouwtjes zijn op ongeveer 2 tot 3 jarige leeftijd geslachtsrijp, terwijl dat bij mannetjes kan duren tot ze 4 jaar zijn. Sneeuwpanters leven erg teruggetrokken wat het zeer moeilijk maakt om nauwkeurig de gemiddelde levensduur te bepalen. In gevangenschap zijn sneeuwpanters 21 jaar oud geworden.
Bedreiging
Sneeuwpanters staan als ‘bedreigd’ geclassificeerd op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten van de IUCN. De totale populatie van sneeuwpanters wordt geschat op 4.080 tot 6.590 dieren. Er wordt aangenomen dat in de afgelopen twee decennia de populatie sneeuwpanters met ten minste 20% is gedaald wat te wijten is aan het verlies van leefgebied, daling van het aantal prooien en stroperij.
De belangrijkste factor voor de daling van de populatie van sneeuwpanters is de mens. Naast dat deze katachtigen rechtstreeks worden bedreigd door stroperij voor de vacht, botten en andere lichaamsdelen worden ze ook indirect bedreigd door daling van het aantal prooien als gevolg van menselijke overbejaging.
Hoewel de vacht van de sneeuwpanter het belangrijkste product voor stropers lijkt te zijn, zijn tegenwoordig de botten een populaire vervanging voor de botten van tijgers ten behoeve van Chinese medicijnen. Ook zijn veel boeren verantwoordelijk voor het illegaal doden van sneeuwpanters als reactie op de plundering van hun vee.
Bronnen:
- ADW: Montsion, L. 2014. “Uncia uncia” (On-line), Animal Diversity Web. Accessed January 01, 2017 at https://animaldiversity.org/accounts/Uncia_uncia/ Accessed on 7 January 2016
- IUCN: Jackson, R., Mallon, D., McCarthy, T., Chundaway, R.A. & Habib, B. 2008. Panthera uncia. The IUCN Red List of Threatened Species 2008: e.T22732A9381126. https://dx.doi.org/10.2305/IUCN.UK.2008.RLTS.T22732A9381126.en Accessed on 1 January 2017
- Wikipedia: https://nl.wikipedia.org/wiki/Sneeuwpanter Accessed on 1 January 2017
- EnAge: Tacutu, R., Craig, T., Budovsky, A., Wuttke, D., Lehmann, G., Taranukha, D., Costa, J., Fraifeld, V. E., de Magalhaes, J. P. (2013) “Human Ageing Genomic Resources: Integrated databases and tools for the biology and genetics of ageing.” Nucleic Acids Research 41(D1):D1027-D1033. Accessed on 7 January 2017
Panthera uncia
Naam | Sneeuwpanter |
Klasse | Mammalia (Zoogdieren) |
Orde | Carnivora (Roofdieren) |
Familie | Felidae (Katachtigen) |
Geslacht | Panthera |
Soort | Panthera uncia |
Kop-romplengte | 110 – 130 cm |
Staartlengte | 80 – 100 cm |
Gewicht | 35 – 45 kg |
Schofthoogte | 60 cm |
Paartijd | Januari – maart |
Paringsinterval | 2 jaarlijks |
Draagtijd | 90 – 150 dagen |
Nest | Holte verscholen tussen rotsen |
Geboorte | April – juni |
Geboortegewicht | 450 – 550 gram, gemiddeld 475 gram |
Aantal jongen | 2 – 3 jongen (soms 1 – 5) |
Spenen | 5 maanden |
Geslachtsrijp | 4 jaar |
Geslachtsrijp | 2 – 3 jaar |
Levensduur | 21 jaar in gevangenschap |
Voeding in de natuur | Blauwschapen. steenbokken, schroefhoorngeiten, argali’s, moeflons, Himalayathargeiten, Sumatraanse bosgemzen, gorals, Himalayamuskusherten, wilde zwijnen, Tibetaanse antilopen, Tibetaanse gazellen, kropgazellen, Aziatische wilde ezels en jaks. Kleinere prooien zijn marmotten, hazen, fluithazen, woelmuizen, muizen en vogels. |
Leefgebied | Hoge berggebieden van Centraal-Azië. |
Groep/solitair | Solitair |
Fokprogramma | EEP: HUNNEBOSTRAND, Leif Blomqvist |
CITES | Appendix I (01/07/1975) |
EU Listing | Annex A (26/11/2016) |
IUCN | Kwetsbaar (VU, 8-11-2016) |
Ontdek meer van zoo-dieren.nl
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.