Beschrijving van de witkruinmangabey
Leefgebied
De witkruinmangabey of roetmangabey leeft voornamelijk in Opper Guinee aan de kust van West-Afrika. Oorspronkelijk strekte het leefgebied zich uit van de Casamance rivier in Senegal tot aan de Sassandra / Nzo rivieren in Ivoorkust, maar de populatie is sterk verminderd en ze zijn bijna uitgestorven in Senegal, Guinee-Bissau en delen van Guinee. Grote aantallen komen nog steeds voor in Sierra Leone, Liberia en in het westen van Ivoorkust. Het leefgebied overlapt dat van andere mangabey soorten.
Witkruinmangabeys leven voornamelijk in bossen en verblijven in dalen in primaire, secundaire, overstroomde, droge en mangrovebossen in de Forest Zone in Guinee. Ze leven ook in galerijbossen en worden vaak waargenomen in de buurt van moeras- en palmbossen.
Het Nationale park Tai in het zuidwesten van Ivoorkust is het enige primaire bos dat nog bestaat in West-Afrika en hier komen nog veel wilde groepen witkruinmangabeys voor die hier uitgebreid worden bestudeerd. In dit park zijn er twee droge seizoenen en de gemiddelde regenval is 1.830 mm. De gemiddelde temperatuur is 24 graden Celsius.
Witkruinmangabeys leven tot op een hoogte van 1000 m. In het Lomagebergte in Sierra Leone leven ze waarschijnlijk tot op nog grotere hoogten.
Uiterlijk
Witkruinmangabeys behoren tot de familie van de ‘Apen van de oude wereld’, die wangzakken hebben. Ze hebben een rookkleurige, leisteengrijze of bruingrijze vacht met een witte buik. Ze staan bekend om hun lichtgekleurde gezichtshuid, waarbij de grootste contrasten voorkomen bij de oostelijke populaties. De handen en voeten zijn iets donkerder van kleur dan het lichaam. De kale gezichtshuid is zalmroze van kleur met donkergrijze vlekken. De bovenste oogleden zijn wit en de oogkassen en de snuit zijn meer rechthoekig dan rond van vorm. De snuit en de oren zijn zwartachtig van kleur.
Doordat de tweede premolaar in het gebit groter is dan de eerste molaar zijn de witkruinmangabeys aan de hand van het gebit te onderscheiden van soortgenoten.
De mannetjes zijn groter en zwaarder en hebben grotere hoektanden dan de vrouwtjes. De grootte van de schedel van een vrouwtje bedraagt 87% van dat van een mannetje. Mannetjes wegen 8,5 tot 14 kg en vrouwtjes 5 tot 9 kg. De kop-romplengte van vrouwtjes bedraagt 40 tot 60 cm en die van mannetjes 47 tot 67 cm, terwijl bij beide geslachten de staartlengte 40 tot 80 cm is. De schouderhoogte van vrouwtjes bedraagt 38 tot 42 cm en die van mannetjes 40 tot 45 cm.
Er zijn twee ondersoorten:
- Cercocebus atys atys
- Cercocebus atys lunulatus
Voortbeweging
Witkruinmangabeys bewegen zich op vier poten voort. Hoewel ze zich meestal op de grond bevinden, zullen ze af en toe in bomen klimmen, vooral om aanvallen van roofdieren te vermijden.
Wetenswaardigheden
- Door de extreem sterke, krachtige kaken, de forse snijtanden en de sterke hoektanden kunnen ze harde noten kraken en eten die andere dieren niet kunnen eten.
- Mannetjes en vrouwtjes vormen een verschillende hiërarchie waarbij alle mannetjes dominant zijn ten opzichte van de vrouwtjes.
- Er zijn witkruinmangabeys waargenomen die een steen gebruikten bij het verzorgen van de jongen.
- Mannetjes van buiten de groep overvallen vaak moeders met zuigelingen en slagen er vaak in om deze jongen te doden.
Voedsel in de natuur
Het dieet van witkruinmangabeys bestaat hoofdzakelijk uit vruchten en noten, vooral palmnoten. Ze eten ook stengels, wortels, scheuten en bladeren van moerasplanten evenals grassen, zaden en paddenstoelen. Ook ongewervelde dieren vormen een onderdeel van hun dieet. Door de extreem sterke, krachtige kaken, de forse snijtanden en de sterke hoektanden zijn ze in staat om heel hard voedsel te eten. Zo kunnen ze harde noten kraken die andere dieren niet kunnen eten. Ze eten voornamelijk de harde noten van de Sacoglottis gabonensis die ze met hun grote kiezen kraken. Per seizoen maakt dit 25 tot 80% van hun hele dieet uit.
Mannetjes en vrouwtjes hebben verschillende voedingspatronen. Mannetjes hebben de neiging om meer harde noten, zaden en ongewervelde dieren te eten, terwijl vrouwtjes meestal zachtere zaden en vruchten eten. Volwassen en onvolwassen dieren verschillen ook in voedingspatronen. Volwassenen eten meer paddenstoelen en zachte zaden en onvolwassen dieren eten meer Sacoglottis gabonensis noten.
Gedrag
Witkruinmangabeys zijn dagdieren die in groepen leven van 15 tot 100 dieren, bestaande uit meerdere mannetjes en vrouwtjes. Beide seksen vertonen verschillend gedrag. Mannetjes vertonen vaker sociaal en vrouwtjes meer onderdanig en agonistisch gedrag (een mengeling van vlucht- en aanvalsgedrag). In gevangenschap brengen ze 70% van de dag op de grond door waarvan ze 35% van de tijd besteden aan eten en 5% aan drinken. Onvolwassen apen spelen meer dan volwassenen. Ze bevinden zich altijd binnen 1 meter van een andere aap en bij zware weersomstandigheden blijven ze nog dichterbij elkaar. In het wild wordt 74% van de tijd doorgebracht met foerageren en de rest van de tijd wordt besteed aan rusten en rondtrekken.
In tegenstelling tot veel niet-mensapen hangt de rangorde niet strikt af van die van de moeder. Het gedrag van wilde jonge witkruinmangabeys toont echter aan dat de sociale structuur er wel veel op lijkt. Bij een vrouwtje komt de rangorde overeen met die van de moeder bij de geboorte, terwijl de rangorde van een mannetje in eerste instantie die van de moeder bij de geboorte is, maar later instabiel wordt, meestal wanneer hij 4 jaar oud is en de hoektanden groter worden. De rangorde van mannetjes en vrouwtjes verschilt, waarbij die van alle vrouwtjes lager is dan die van het alfa-vrouwtje. Die van alle mannetjes ouder dan 5 of 6 jaar is hoger dan die van alle vrouwtjes. De sociale rangorde is dus niet alleen familie gerelateerd want broers en zussen zitten niet het hetzelfde rangordesysteem.
Vrouwtjes blijven in dezelfde groep terwijl mannetjes de groep verlaten en naar een andere groep gaan. De mannetjes vertonen daarna een verschillend verspreidingspatroon. Sommige mannetjes blijven altijd in dezelfde groep, terwijl anderen hun groep al na enkele maanden verlaten om weer naar een andere groep te gaan. Vrijgezelle mannetjes van buiten de groep en mannetjes van nabije groepen paren vaak met de vrouwtjes. De vrouwtjes kunnen mannetjes van binnen en buiten de groep van elkaar onderscheiden, mogelijk om het doden van hun jongen te voorkomen.
Witkruinmangabeys tonen, onder de apen van de oude wereld, een van de geringste vormen van agonistisch gedrag en contact agressie. Meestal is het bijtgedrag wat bestaat uit bijten in de staart en achterwerk, onschadelijk. Allianties en sterke matrilineaire afstamming zijn relatief onbelangrijk voor deze soort en wordt er een gecontroleerde vorm van agressie waargenomen. In gevangenschap werden echter, bij het vormen van de sociale rangordes, gevechten tussen vrouwtjes waargenomen waarvan sommige met dodelijke afloop.
In gevangenschap zijn hoger gerangschikte vrouwtjes waargenomen die langer bij voedingsplaatsen bleven en kwalitatief hoogwaardiger voedsel aten dan vrouwtjes met een lagere rang. Mannetjes vertoonden agonistisch gedrag tegen vrouwtjes wanneer de hoeveelheid voedsel beperkt was en de vrouwtjes dus onderdanig waren aan de mannetjes op basis van hun eigen rang. In het wild sluiten vrouwtjes zich aan bij hogergeplaatste mannetjes om toegang te krijgen tot plaatsen met kwalitatief goed voedsel. Deze verbintenis beschermt de vrouwtjes ook tegen roofdieren en mannetjes die de jongen proberen te doden.
Er zijn witkruinmangabeys waargenomen die een steen gebruikten bij het verzorgen van de jongen. Het is onduidelijk of dit betekent dat ze gereedschappen gebruiken of niet. Vruchten etende apen, zoals witkruinmangabeys, die een meer ruimtelijk geheugen nodig hebben, hebben naar verwachting een hoger niveau van intelligentie zodat het gebruik van gereedschappen niet tegenstrijdig is met hun intelligentieniveau. Witkruinmangabeys kunnen ook onderscheid maken tussen bomen die wel of niet vruchten dragen. Zij kunnen op basis van hun ruimtelijk geheugen van vorige bezoeken aan boom zich herinneren of de boom wel of geen vruchten draagt en ze kunnen zelfs de plek herinneren van gevallen vruchten om daar later terug te keren wanneer ze eetbaar zijn.
In het wild leven witkruinmangabeys in groepen die op 3 km afstand van elkaar liggen. Ze kunnen in groepen van meer dan 100 dieren leven met een territorium van 6 tot 8 km2, die vaak met andere groepen overlappen.
Predatie
Tot de predatoren van witkruinmangabeys worden kroonarenden, luipaarden, mensen en chimpansees gerekend. Ze kunnen roofdieren op de grond heel goed waarnemen. Voor gabonadders slaan ze ook alarm, hoewel er nog nooit in het wild is waargenomen dat er een witkruinmangabey dood aan is gegaan.
Naar aanleiding van het zien van een Afrikaanse kroonarend op een roestplek, laten witkruinmangabeys een alarmoproep horen maar als deze opvliegt, verlaten ze de bomen en begeven ze zich naar de grond. Wanneer luipaarden worden waargenomen klimmen de mangabeys juist in de bomen en laten ze een alarmoproepen horen.
Voortplanting in de natuur
De sociale structuur heeft geleid tot een paringssysteem waarbij zowel mannetjes als vrouwtjes meerdere partners hebben. Hoewel men verwacht dat in een promiscue systeem vrouwtjes agressief tegen elkaar zijn wanneer ze elkaar beconcurreren om de mannetjes, is dergelijk gedrag niet aangetroffen bij witkruinmangabeys. Vrouwtjes zijn echter vaak het slachtoffer van agressie van mannetjes en aan het begin van het paringsseizoen slaan mannetjes soms vrouwtjes als ze zich aanbieden. Mannetjes maken deel uit van een lineaire hiërarchie in dominantie, waarbij het mannetje wat het hoogst in de hiërarchie zit pogingen onderneemt om met alle vrouwtjes te paren. In het algemeen paren mannetjes die hoger in rangorde zitten vaker dan lager geplaatste mannetjes.
Mannetjes van buiten de groep overvallen vaak moeders met zuigelingen en slagen er vaak in om de jongen te doden. Oudere en hogergeplaatste mannetjes verdedigen de vrouwtjes met wie ze gepaard hebben tegen zulke moorden. Nadat haar jong is gedood, wordt het vrouwtje onmiddellijk weer vruchtbaar, waardoor het aanvallende mannetje een kans krijgt om met haar te paren.
Mannetjes worden na iets minder dan 1 jaar seksueel actief, maar ze zijn pas na 4 jaar geslachtsrijp. Jonge mannetjes paren vanaf 1 jaar met seksueel volwassen vrouwtjes. Vanaf 3 tot 4 jaar, tijdens de adolescentie, paren ze met meer vrouwtjes dan vanaf een leeftijd van 5 tot 6 jaar, wanneer ze seksueel volwassen zijn. Jonge mannetjes paren zelfs nog meer met seksueel volwassen vrouwtjes dan volwassen mannetjes dit doen.
Vrouwtjes worden na 30 tot 39 maanden seksueel actief, rond het tijdstip van de eerste menstruatie, en de eerste geboorte vindt meestal een jaar later plaats op een leeftijd van 49 tot 55 maanden. De gemiddelde tijd tussen de geboortes is 13 tot 16 maanden. Een langer interval gaat meestal gepaard met een lagere sterfte onder de jongen. Witkruinmangabeys krijgen één jong per worp. Het geboortecijfer is 0,92 per jaar en de gemiddelde dracht duurt 167dagen. Vrouwtjes zijn 34,5 dagen vruchtbaar en ze laten aan de mannetjes weten dat ze in staat zijn om te paren.
De paring begint met het vastgrijpen van de enkels van het vrouwtje door het mannetje terwijl hij haar van achteren probeert te bestijgen. Het vrouwtje maakt geluiden en springt weg voordat zij hem toestaat om met haar te paren. De vrouwtjes laten tijdens de copulatie een zachte gegrom horen.
In het wild loopt het paarseizoen van mei tot september met een piek in juli en augustus, hoewel er soms het jaar door jongen worden geboren. In gevangenschap is er niet echt spraken van een paarseizoen.
Na de geboorte worden de zuigeling op de buik van hun moeder gedragen en een paar maanden later op de rug. De moeder geeft de zuigeling de eerste 2 tot 7 maanden intensieve zorg en daarna gedurende de rest van het eerste jaar nog veel aandacht. Na 4 tot 10 maanden worden de jongen gespeend. Tantes van het jong verzorgen de zuigeling vanaf een leeftijd van 10 tot 12 maanden meer dan de moeder doet. Broers en zussen verzorgen het jong ook. Er zijn moeders gezien die de wimpers haar zuigeling verzorgen met een steen. Mannetjes dragen af en toe jongen om ze te beschermen.
Bij de geboorte krijgt het jong een rangorde direct onder die van de moeder, maar mannelijke nakomelingen stijgen een paar jaar later boven de moeder uit.
In het wild worden witkruinmangabeys gemiddeld 18 jaar. De gemiddelde levensduur in gevangenschap is voor mannetjes 26,8 jaar.
Bedreiging
Hoewel het jagen op witkruinmangabeys moeilijk is omdat ze in dichte, moerasachtige bossen leven, kunnen ze wel gemakkelijk gevangen worden omdat ze het overgrote deel van hun tijd op de bodem van het bos doorbrengen. Momenteel wordt er, in het Tai-bosgebied in Ivoorkust, twee keer zoveel als toelaatbaar is op witkruinmangabeys gejaagd voor het vlees waardoor de aantallen achteruitgaan. Ze worden ook bedreigd doordat verstedelijking in hun natuurlijke habitat ontbossing heeft veroorzaakt. Grootschalige houtkap heeft het leefgebied van deze soort aanzienlijk verminderd. Om deze reden staan ze als bijna bedreigd genoteerd op de Rode Lijst van de IUCN en staan ze in bijlage II van de CITES-database.
Bronnen
- IUCN: Oates, J.F., Gippoliti, S. & Groves, C.P. 2016. Cercocebus atys. The IUCN Red List of Threatened Species 2016: https://www.iucnredlist.org/species/136933/92248451. Accessed on 02 August 2017.
- Animal Diversity Web: Lee, S. 2012. “Cercocebus atys” (On-line), Animal Diversity Web. Accessed August 02, 2017 at https://animaldiversity.org/accounts/Cercocebus_atys/
Cercocebus atys
Naam | Witkruinmangabey |
Klasse | Mammalia (zoogdieren) |
Orde | Primates (Primaten) |
Familie | Cercopithecidae (Apen van de Oude Wereld) |
Geslacht | Cercocebus |
Soort | Cercocebus atys |
Kop-romplengte | ♂: 47 – 67 cm; ♀: 40 – 60 cm |
Gewicht | ♂: 8,5 – 14 kg; ♀: 5 – 9 kg |
Schouderhoogte | ♂: 40 – 45 cm; ♀: 38 – 42 cm |
Staartlengte | 40 – 80 cm |
Paartijd | mei – september; piek in juli – augustus |
Paringsinterval | 13 – 16 maanden |
Draagtijd | 5½ maand |
Nest | Jong houdt moeder vast |
Geboorte | oktober – januari |
Geboortegewicht | |
Aantal jongen | 1 jong |
Spenen | 4 – 10 maanden |
Geslachtsrijp | ♂: 4½ jaar; ♀: 4 jaar |
Levensduur | 18 jaar in het wild |
Voeding in de natuur | Vruchten, (palm)noten, stengels, wortels, scheuten en bladeren van moerasplanten, grassen, zaden, paddenstoelen en ongewervelden |
Leefgebied | Opper Guinee |
Groep/solitair | Groep |
Fokprogramma | EEP (Cercocebus atys lunulatus): BARCELONA‐ZOO, Maria Teresa Abello |
CITES | Appendix II (04/02/1977) |
EU Listing | Annex B (04/02/2017) |
IUCN | Bijna bedreigd (NT) |
Ontdek meer van zoo-dieren.nl
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.