Witschouderkapucijnaap

Beschrijving van de witschouderkapucijnaap

Leefgebied

De witschouderkapucijnaap komt van oorsprong voor in Midden-Amerika in neotropisch gebied. Hij leeft in Honduras, Nicaragua, Costa Rica, Panama en langs de kusten van Columbia en Ecuador. Enkele exemplaren zijn waargenomen tot in het uiterste zuiden van Argentinië. Deze soort heeft één van de grootste verspreidingsgebieden van alle apen van de nieuwe wereld.

Witschouderkapucijnapen passen zich gemakkelijk aan en leven in een breed scala van habitats. Ze leven in verschillende natte, droge, primaire en secundaire bossen, maar hebben een voorkeur voor tropische evergreens en droge loofbossen. Ze leven het liefst in dicht begroeide bossen tot 2100 m hoogte maar vooral tot op hoogtes van rond de 1100 m. Ze komen ook vaak voor in vochtige gebieden en goed gedraineerde laaglanden. Af en toe worden ze aangetroffen in vulkanische uitlopers en kustvlakten.

Uiterlijk

Witschouderkapucijnapen hebben kenmerkende markeringen die hen onderscheiden van andere kapucijnapen. Hun rug en achterhand zijn effen zwart, terwijl de bovenkant van de borst, onderarmen en de vacht rond het gezicht wit zijn. Ze hebben een beige huid en een zwarte kap op hun kop. De grijpstaarten worden gebruikt om voedsel te pakken en te dragen en dienen voor ondersteuning. Ze zijn volledig volgroeid op een leeftijd van 8 jaar.

Ze zijn het meest seksueel dimorf van alle kapucijnapen. Volwassen dieren hebben een kop-romplengte van 33,5 tot 45,3 cm. Mannetjes wegen tussen 3 en 4 kg en vrouwtjes wegen tussen 2 en 3 kg. De staart is langer dan het lichaam, met een maximale lengte van 55,1 cm. Mannetjes zijn ongeveer 27% groter dan vrouwen.

Voortbeweging

Ze zijn voornamelijk viervoetig, maar ze kunnen ook uitstekend op 2 poten lopen en goed klimmen.

Wetenswaardigheden

Kapucijnapen worden beschouwd als een van de intelligentste soorten apen van de Nieuwe Wereld. Ze zijn het onderwerp geweest van vele studies over gedrag en intelligentie. De intelligentie van de kapucijnen wordt beschouwd als een aanpassing om hun voedingsgewoonten te ondersteunen. Ze zijn afhankelijk van kort beschikbare voedselbronnen die soms moeilijk te vinden zijn. In een specifiek onderzoek dat in 2007 werd uitgevoerd, bleken kapucijnapen één van de tien intelligentste soorten primaten te zijn.

Het is bekend dat witschouderkapucijnapen delen van bepaalde planten in hun haar wrijven. Mieren en duizendpoten worden ook op deze manier gebruikt. Het is niet helemaal bekend waar dit voor dient, maar het zou parasieten zoals teken en insecten afschrikken, of het kan fungeren als een fungicide of bactericide of ontstekingsremmer. Ook kan het een vorm van geurmarkering zijn.

Ze gebruiken ook op andere manieren gereedschappen. Zo gebruiken ze stokken om slangen mee te slaan om zichzelf te beschermen of om de slang ertoe te brengen een jong los te laten.

Uit gevangenschap is bekend dat ze gereedschappen gebruiken om voedsel te vinden of om zichzelf te verdedigen. In één geval gebruikte een witschouderkapucijnaap een doodshoofdaapje als projectiel en gooide het naar een menselijke waarnemer.

Sommige populaties gebruiken ook bomen of andere harde oppervlakken als aambeelden om weekdieren te kraken. En soms gebruiken ze een stok als sonde om een opening te onderzoeken.

Dankzij de intelligentie en het vermogen om hulpmiddelen te gebruiken, kunnen ze getraind worden om mensen met een beperking te helpen. Andere soorten kapucijnaapjes worden ook op deze manier getraind. Witschouderkapucijnapen kunnen ook worden opgeleid voor rollen op televisie en films, zoals Marcel uit de tv-serie Friends. Ze werden ook gebruikt als draaiorgel-apen.

Voedsel in de natuur

Witschouderkapucijnapen eten een grote verscheidenheid aan planten en dieren. Hun voornaamste dieet bestaat uit verschillende vruchten en noten, maar insecten, andere ongewervelde dieren en kleine gewervelde dieren worden ook op opportunistische wijze gegeten. Gewervelde dieren die worden gegeten zijn eekhoorns, boomratten, hagedissen en vogels.

Het dieet varieert per regio en per seizoen, maar bestaat over het algemeen uit ongeveer 50 tot 80% fruit, 20 tot 30% dierlijk materiaal en 10% ander plantaardig materiaal.

Ze eten vaak en zijn avontuurlijk in hun voedselkeuzes. Ze zullen bijna alles ooit een keer proberen en leren met vallen en opstaan wat eetbaar is of wat nodig is om te eten. Een studie toonde aan dat ze in het Santa Rosa Park 63 verschillende plantensoorten aten van 34 verschillende plantenfamilies.

Het zijn vanaf een zeer jonge leeftijd al uitstekende verzamelaars. Wanneer ze ongeveer 1 jaar oud zijn kunnen ze bijna net zo goed eten als volwassenen. Hun enige beperkingen zijn grootte en kracht.

Gedrag

Witschouderkapucijnapen zijn zeer sociaal en leven in groepen van 4 tot 40 dieren bestaande uit meerdere mannetjes en vrouwtjes. De vrouwtje zijn filopatrisch en blijven bij de groep waarin ze geboren zijn. Mannetjes vertrekken rond de leeftijd van 4 jaar om een plek te vinden in een nieuwe groep.

Ze zijn overdag zeer actief en slapen ’s nachts. Ze zijn speels en nieuwsgierig en zijn vooral geïnteresseerd in het uit elkaar halen van dingen. Dit gedrag wordt vaker waargenomen in gevangenschap maar komt ook in het wild voor.
Verder zijn het energieke en actieve dieren. Sociaal spelgedrag komt voor bij alle groepsleden, vooral bij jongeren, die veel tijd besteden aan spelen en worstelen. Jongeren zijn ook sterk afhankelijk van sociaal leergedrag. Door het observeren van volwassen leren ze essentieel gedrag en vaardigheden.

Witschouderkapucijnapen hebben een territorium van ongeveer 80 ha of 0,8 km2. Ze verdedigen gebieden tegen andere kapucijnapen. Wanneer een indringer wordt opgemerkt, laten enkele dieren een alarmroep horen en zal de groep vluchten of de indringer wegjagen. In de 100 km2 van het Santa Rosa Park zijn er tussen de 250 en 350 witschouderkapucijnapen.

Witschouderkapucijnapen zijn zeer sociaal en communicatie is erg belangrijk. Ze besteden veel tijd aan sociale relaties en het krijgen van vertrouwen.

Een voorbeeld is het aan elkaars handen snuiven, waarbij een aap zijn of haar vingers in de neus van de andere aap steekt waarna de ander dit herhaalt. Dit kan enkele minuten doorgaan en gaat gepaard met een op een trance lijkende uitdrukking. Ze kunnen ook lang op elkaars vingers en staarten zuigen.

Ze spelen ook mondspelletjes, waarbij één dier iets in zijn mond steekt, of het nu om de vinger van de andere aap gaat, een stuk vacht of een voorwerp. Het doel van dit spel is om het item uit de mond van de ander te wrikken waarna het terug in de mond wordt gestopt om een nieuw spelletje te starten, of om van rol te wisselen.

Wanneer roofdieren naderen, laten witschouderkapucijnapen trillende geluiden horen om de groep te coördineren. Weer een andere alarmoproep wordt gebruikt om anderen erop attent te maken dat een roofdier of indringer in de buurt is.

Predatie

De meest voorkomende predatoren van witschouderkapucijnapen zijn slangen, vooral hondskopboa’s en lansputslangen. Kaaimannen, katten, zoals jaguars en ocelots en grote roofvogels, zoals harpijarenden, jagen ook op deze apen.

Witschouderkapucijnapen slaken een alarmroep wanneer ze een roofdier spotten. Het leven in een hechte sociale groep helpt hen om waakzaam te blijven tegen roofdieren. Groepen die worden bedreigd door een roofdier zullen ofwel vluchten of het roofdieren wegjagen.

Voortplanting in de natuur

Witschouderkapucijnapen zijn polygaam. Zowel mannetjes en vrouwtjes hebben meerdere partners. Bij de mannetjes is sprake van een hiërarchie in dominantie, waarbij alfa-mannetjes meer paringsmogelijkheden hebben. Ondergeschikte mannetjes mogen echter ook paren. Alfa-mannetjes brengen een groot deel van hun tijd door met het afschrikken van roofdieren en het wegjagen van mannetjes van andere groepen. Door zijn groep op deze manier te beschermen, krijgt het alfa-mannetje bij de paring voorrang op andere mannetjes.

Voor het paren maken zowel mannetjes als vrouwtjes verschillende geluiden, gezichtsuitdrukkingen en houdingen.

Volwassen vrouwtjes worden geslachtsrijp rond de leeftijd van 4 jaar, maar krijgen meestal pas vanaf 7-jarige leeftijd een jong. Mannetjes worden geslachtsrijp als ze 7 tot 10 jaar oud zijn. De dracht is seizoensgebonden, waarbij een piek optreedt in de vruchtbaarheid van vrouwtjes van december tot april. Paringen buiten deze maanden resulteren zelden in bevruchtingen.

Vrouwtjes krijgen ongeveer om de twee jaar één jong. Soms wordt er een tweeling geboren. De draagtijd is gemiddeld 5 tot 6 maanden. De jongen worden primair verzorgd door de moeder. Vrouwtjes dragen, beschermen en voeden de jongen totdat ze in staat zijn om voor zichzelf te zorgen. Mannetjes helpen niet bij de verzorging van de jongen, maar wanneer ze eenmaal onafhankelijk zijn kunnen ze hen helpen bij het krijgen van een plaats in de sociale hiërarchie.

Het jong wordt ongeveer 6 weken op de rug van de moeder gedragen. Na ongeveer 4 tot 5 weken kan het gedurende korte perioden zelf rondlopen en met ongeveer 3 maanden kan het zelfstandig bewegen, hoewel sommige jongen meestal eerder zelfstandig zullen zijn. Het spenen vindt plaats tussen 2 en 4 maanden. Terwijl de moeder rust, spendeert het jong het grootste deel van zijn tijd aan foerageren of spelen, alleen of met andere jongen.

Kapucijnapen kennen alloparenting, waarbij andere apen dan de moeder voor het jong zorgen. Jongen tussen de 4 en 6 weken oud worden het vaakst gedragen. Zowel mannetjes als vrouwtjes doen aan alloparenting.

De maximale levensduur van witschouderkapucijnapen in gevangenschap is 55 jaar. In het wild worden ze mogelijk maar half zo oud. Predatie, ziekte en infectie door verwondingen tijdens het vechten zijn allemaal oorzaken van de vele sterfgevallen per jaar. Ontbossing en houtkap zijn indirect de belangrijkste oorzaken van sterfte door het drastisch verminderen van geschikte habitats.

Bedreiging

Witschouderkapucijnapen leven wijdverspreid en worden door het IUCN als “niet bedreigd” beschouwd. Hun aantal wordt echter beïnvloed doordat ze worden gevangen voor de handel in huisdieren, het verlies van habitats en door ontbossing. Ontbossing heeft echter ook invloed op hun belangrijkste roofdier, de harpij, zelfs meer dan dat het invloed heeft op de witschouderkapucijnapen. Per saldo is ontbossing dus misschien niet zo schadelijk voor de status van de kapucijnapen.

Ze kunnen zich beter aanpassen aan de fragmentatie van bossen dan andere soorten. Dit is te wijten aan hun vermogen om in een grote verscheidenheid aan bos-habitats te leven en door een breed scala aan voedselbronnen.

Ze zijn belangrijk voor zijn ecosystemen als verspreiders van zaden en stuifmeel. Ze hebben ook invloed op het ecosysteem door het eten van insecten die als ongedierte fungeren voor bepaalde bomen en door het eten van bepaalde bomen waardoor deze meer takken krijgen en mogelijk meer fruit produceren.

Bronnen:

Cebus capucinus

NaamWitschouderkapucijnaap
KlasseMammalia (Zoogdieren)
OrdePrimates (Primaten)
FamilieCebidae (Kapucijnapen, doodshoofdaapjes en klauwaapjes)
GeslachtCebus (Kapucijnapen)
SoortCebus capucinus
Kop-romplengte33 – 45 cm 
Staartlengte55 cm
Gewicht man3 – 4 kg
Gewicht vrouw2 – 3 kg
Paringsinterval2 jaar
PaartijdAugustus – november
Draagtijd5 – 6 maanden
NestJong wordt op de rug moeder gedragen
GeboorteDecember – april
Geboortegewicht238 gram
Aantal jongen1 jong, soms tweeling
Spenen2 – 4 maanden
Geslachtsrijp man7 – 10 jaar
Geslachtsrijp vrouw4 – 7 jaar
Levensduur55 jaar in gevangenschap, 30 jaar in het wild
Voeding in de natuurVruchten, noten, insecten, andere ongewervelde dieren, eekhoorns, boomratten, hagedissen en vogels. 
LeefgebiedHonduras, Nicaragua, Costa Rica, Panama en langs de kusten van Columbia en Ecuador
Groep/solitairGroep
FokprogrammaEEP: ROMANGE, Jean-Pascal Guery | La Vallee des Singes
CITESAppendix II (4/2/1977)
EU LISTINGAnnex B (4/2/2017)
IUCNKwetsbaar (VU, 2-03-2020)

Ontdek meer van zoo-dieren.nl

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Scroll naar boven